Bunkeya Brousse

4 augustus 2012 - Lubumbashi, Congo-Kinshasa

De reis naar Bunkeya, het dorp waar we de komende tien dagen zullen verblijven, is spannend en net een grote kermisattractie. De volgestouwde jeep kantelt naar alle kanten en de kriebels in de buik komen op. Nooit had ik gedacht dat ik me in zulke onmogelijke houdingen zou kunnen wringen.  De taxibussen- en jeepritten oefenen mijn lenigheid. Door de kleine openstaande raampjes horen we telkens geroep als we door een dorp rijden: “muzungu, muzungu…”, wat zoveel als ‘blanke, blanke’  betekent. We zwaaien en hagelwitte tanden verschijnen op de donkere gezichtjes van de opgewekte kinderen. 

Plots worden we opgeschrikt door het verkeer. De remmen van onze jeep doen plots niet meer en we scheuren rakelings langs de andere jeep heen. Pfieuw, gelukkig blijft het bij die ene keer. Wanneer de avond valt, zijn we nog niet aangekomen. De spanning stijgt nu we de hobbelige weg (en dat is een eufemisme) enkel meter per meter in de koplampen van de jeep zien verschijnen. Eindelijk komen we aan in Bunkeya. We overnachten vanavond in de missiepost. We slapen in een grote zaal, waar spinnen welig tieren. Dat valt niet bij iedereen in de smaak, dus Lesly en Kaia slapen in de jeep.

De volgende ochtend ontmoeten we onze gastgezinnen. Lien en ik zijn vanaf nu de dochters van maman Félicitée en papa Hyacinth. Wanneer we door het dorp lopen, beseffen we dat we nu echt in de brousse zijn. Alle woningen zijn kleine huizen met strodaken, met uitzondering van enkele zonderlingen met golfplaten als dak. Wij hebben geluk en wonen in de variant met golfplaten. Heel het gezin verwelkomt ons hartelijk en we worden naar onze kamer geleid. Een eigen kamer! Zo veel luxe hadden we niet verwacht. De buurman geeft ons een haan als welkomstgeschenk. We zijn opgewekt tot de avond valt en we naar het toilet moeten. Het toilet bevindt zich buiten in een minuscuul huisje met een deur die tegenstribbelt bij het openen. Een put in de grond en wat kakkerlakken lachen ons toe. Het duurt zeker een kwartier voor we de moed hebben om toch te gaan.

We worden gewekt door het kraaien van ons welkomstgeschenk en de geluiden van het gezin dat blijkbaar om 6 uur ’s ochtends zijn energiepiek bereikt. We beseffen nu pas hoe hard we hier de volgende dagen in het oog gaan springen. Wanneer we ons buitenshuis begeven (altijd dus, behalve ’s nachts) worden we omsingeld door tientallen of soms zelfs honderd kinderen. Muzungu’s, dat zijn we. We moeten ons wassen binnenshuis, vertelt onze maman. Anders komen de kinderen en mannen van de buurt gluren naar onze blanke lichamen. Dus we wassen ons aan een bassin. Nog nooit heb ik me zo onaantrekkelijk gevoeld terwijl ik me aan het wassen was, gebukt en gehurkt over een bassin. Om ons haar te wassen hebben we elkaars hulp nodig. Gêne en taboe bestaan hier in Congo niet meer.

Als we onze benen beginnen scheren in ‘de voortuin’ komen de buren kijken. Blijkbaar scheren de vrouwen in Bunkeya niets af. We worden bekeken en ondervraagd door de Bunkeyanen. Ook wanneer we ons haar laten vlechten en de was zelf doen, komen ze staren. Nog nooit hebben ze een muzungu gezien die zijn haar laat doen of zelf de was doet. Meer en meer worden we een buurtattractie. Wanneer we spelen met de kinderen of met de honden krijgen we verontwaardigde blikken toegeworpen, want tijd om te spelen is er voor de dorpelingen niet. Het huishouden, het werk op het veld of de winkel in het dorp vraagt alle tijd.

De haan hangt nu aan een koordje in de voortuin. We horen van maman Yvonne, een van onze Congolese begeleiders, dat het de traditie is om bezoekers een haan te schenken. De gast mag dan zelf beslissen over dood of leven van het beestje. Lien en ik beslissen, op basis van onze overtuigingen als vegetariërs, dat de haan mag blijven leven.